
Begin mei kwamen de kittens Teun en Roos bij ons wonen. Acht weken oud en zo schattig als maar kan. Dat vond iedereen, behalve hond Benthe die haar huis opeens moest delen met twee concurrenten. De baasjes hadden er hun handen vol aan. De kittens in de ene kamer, de hond in de rest van het huis. Vooral niet vergeten de deuren dicht te doen.
Geurlapjes gingen heen en weer, door een kiertje van de deur mochten ze af en toe aan elkaar ruiken. Benthe aan de lijn, de poesjes niet. Die moesten kunnen vluchten. Naar elkaar kijken door een glazen deur, Benthe wist niet hoe ze het had. Blaffend en tegen het raam opspringend gaf ze te kennen dat die mormels het huis uit moesten.

De baasjes hielden vol, al zonk de moed ze soms in de schoenen. De poesjes kregen meer ruimte, ze mochten nu ook in de gang en de trap op naar boven. Benthe zag het met lede ogen aan. Al vond ze al die stukjes worst die ze kreeg als ze niet blafte en niet tegen het raam opsprong wel erg lekker. Méér, méér, méér.
De baasjes lieten Benthe in één kamer met de kittens. Aan de lijn dat wel. Benthe vond het spannend en deinsde terug. Maar toch was er ook iets anders te zien. Ze wou naar ze toe, ze wou aan ze ruiken. Maar deed dat zo wild, dat ze de kans niet kreeg. De poesjes vluchtten weg.


Benthe bedacht een list. Op een moment van onoplettendheid van de baasjes glipte ze de kamer van de kittens in en begon ze te besnuffelen en te likken. De beestjes lieten het toe. En de toegesnelde baasjes zagen dat het goed was.
Sindsdien staan alle deuren in huis open. Behalve de buitendeuren, want eerst moeten Teun en Roos nog ‘geholpen’ worden. Maar dat weten ze nog niet.