In de trein kom ik in gesprek met twee jonge mannen. Ze zijn op weg naar Stad, met een biertje in de hand. Het is elf uur in de ochtend. Ik ga ook naar Stad, zonder bier. Ik ben op weg naar niets vermeldingswaardigs (de opticien), zij zijn op weg naar iets spectaculairs (in mijn ogen dan): de tattooshop. De ene man is al met tattoos bekleed, de andere is zonder.
De man mét wil er nog een tattoo bij hebben, vertelt hij. Hij laat vandaag de handjes en voetjes van zijn dochtertje op zijn arm zetten en heeft daar vier uur voor uitgetrokken. Zijn vriend gaat ondertussen nieuwe kleren kopen en daarna duiken ze samen de kroeg in.
‘Daar zal je dan wel aan toe zijn’, merk ik op, ‘zo lang geprikt worden doet vast veel pijn’. “Valt wel mee”, is het antwoord en hij graait een nieuw biertje uit zijn tas.
Zijn maat geeft me een knipoog. Wij, mensen zónder, wij begrijpen elkaar.