De afgelopen weken woonde ik naast een schapencrèche met vijf moeders en elf kinderen. Ik genoot van de dartele sprongen die het grut maakte en van de moeders die ingrepen als ze te opdringerig waren, vooral rond etenstijd. Er werd geblaat en gemekkerd, want ook dat moesten ze leren. Ze deden hardloopwedstrijden langs het hek van de tuin en vergrepen zich aan mijn aalbessenstruik. Dat was minder leuk, geen aalbessen met ijs dit jaar.

Tot vanochtend, toen er opeens geen schapenkind meer te zien of te horen was. Alleen de vijf moeders, die stonden nog op het veld. Ze maakten lawaai voor tien, roepend om hun grutjes, waar ze zoveel van hielden. De hele ochtend stonden ze hartverscheurend te blèren tot hun gejammer langzaam uitdoofde, ze hun kop lieten hangen en het stil werd, veel te stil.
De kinderen zijn spoorloos. Ik vrees het ergste.
