Met mijn winkelwagentje als een schild voor me, baan ik me een weg door de supermarkt. Ik probeer zo goed mogelijk alle obstakels die ik tegenkom te vermijden. Anderhalve meter afstand houden tot de andere klanten lukt nog wel, maar niet als ze stiekem achter me langs lopen of opeens een pakje boter pakken omdat ik zo handig de deur voor ze openhoud. Dan bijt mijn wagentje fel van zich af.
Uitgeput en gestrest bereik ik uiteindelijk de kassa. De caissière kijkt me vanachter haar plexiglasplaat meewarig aan: ‘U kunt beter ’s ochtendsvroeg komen, tijdens het uurtje voor ouderen’. Beter van niet, denk ik bij mezelf, die oudjes zijn het ergste, die komen heel dicht tegen je aan staan om een praatje te maken. Ze mogen thuis geen bezoek meer ontvangen, dus ze grijpen in de winkel hun kans.
Nou heb ik niets tegen oudjes, echt niet, ik heb ze onder mijn beste vrienden. Maar voor mijn winkelwagentje sta ik niet in.