Het scheelt niet veel of de tractor rijdt me klem tegen de brugleuning. Ik geef een brul en sla met mijn vuist tegen de aanhanger. Ik zie nog net dat de bestuurder jong is, waarschijnlijk de zoon van de boer. Onverstoorbaar rijdt hij door.
Zijn reactie staat in schril contrast met de zorgzaamheid en vriendelijkheid die ik overal om me heen ontmoet. Iedereen houdt rekening met iedereen en zorgt dat de ander genoeg ruimte heeft om boodschappen te doen of een brug over te fietsen. Behalve deze jonge knul, die zich in zijn megatractor onaantastbaar voelt.
Ver boven het gepeupel verheven, waant hij zich God in Coronaland.