Sinds kort ben ik lid van een patiëntenvereniging. Nu ik chronisch oogpatiënt ben leek me dat een goeie stap. Als welkom ontving ik een uitgebreid informatiepakket én een telefoontje van het belteam. Ik was blij verrast met deze persoonlijke aanpak, nu kon ik al mijn vragen kwijt en kon ik gelijk kennismaken met een lotgenoot.

Het was een prettig gesprek tot ik vertelde dat ik nog 60% (vervormd) zicht heb in mijn zieke oog. ‘Zóvéél!, maar dan bent u helemaal niet slechtziend’ was de reactie. Ik schrok en voelde me als een kind dat betrapt wordt op een leugen. Is wat ik heb te onbeduidend om me oogpatiënt te mogen noemen? Moest ik me schamen? Toen ik vervolgens de vraag ‘kunt u nog autorijden’ bevestigend beantwoordde, was mijn afgang compleet.
Als troost was ik toch welkom bij de club, want ‘elk lid is er één’. Ik heb bedankt. Nu zit ik hier zielsalleen met mijn zieke oog onder de arm. Voorlopig moeten we het samen zien te redden.