Ze mogen het verpleeghuis niet in en ook de tuin is verboden terrein. Ze hebben zich door de bosjes naar het hek geworsteld en roepen haar naam.
Ze hangen vlaggetjes en ballonnen aan het hek en beginnen te zingen: er is er één jarig hoera hoera.
Ze hebben een lange reis gemaakt om haar vandaag, op haar 80e verjaardag, te kunnen feliciteren.
Algauw rijdt een verzorgster haar in een rolstoel naar buiten. Niet te ver, dat is gevaarlijk. Ze barsten weer in zingen uit, de verzorgster zingt mee. Ze klappen en juichen hun stemmen schor. Zou ze begrijpen waarom ze geen bezoek mag ontvangen?
Ze kunnen het haar niet vragen, maar ze kunnen haar wel toezingen hoeveel ze van haar houden. De terugweg valt ze zwaar, het bange wachten is begonnen.
Oh, wat zijn we toe aan het einde van de lockdown. Gooi het land weer open, laat ons weer voetballen, tennissen en op onze motoren over smalle weggetjes racen. Weg met de persconferenties van Rutte en de cijfers van het RIVM, maak plaats voor terrasjes vol mensen in de lentezon.
De eerste weken van de lockdown zat ik de hele dag aan mijn tablet gekluisterd. Ik las elke snipper nieuws over de coronacrisis en zag elke persconferentie. Alles wou ik weten, in een verwoede poging om mijn angst over wat ons te wachten stond, te sussen. Het werkte averechts. ‘Geef angst geen thee’ schreef columniste Asha ten Broeke op 20 maart in de Volkskrant. Verdomd, dacht ik, dat is precies wat ik wél aan het doen ben.
Waar komt die daadkracht opeens vandaan? Vroeger, voor 16 maart, stelden we beslissingen eindeloos uit. ‘Hoe dan, wat dan en door wie? Te veel gedoe, laten we het volgend jaar maar doen’. Daar kwam het kortgezegd op neer. Sinds 16 maart zijn we gedwongen tot een uitgekleed leven, eigen huis en tuin staan centraal, de buitenwereld is voorlopig niet te betreden.