Het is al maanden stil in de vijver, behalve een enkele kikker beweegt er niets. Ooit was het een drukte van jewelst met tien grote windes die het wateroppervlak in beroering brachten en om de dag hun handje vissenvoer kregen. Af en toe landde er een reiger op de rand van de vijver, maar hond Benthe pikte dit niet en verjoeg luid blaffend de vijand.
Ergens in het voorjaar werd het stil rond de vijver, akelig stil. Geen reiger meer, geen vissen meer, geen vissenvoer meer. Heel af en toe, in de ijdele hoop dat er toch nog een vis rond zwom, gooiden we wat korrels in het water. Je weet maar nooit, je wilt ook niet dat ze van honger dood gaan. Er gebeurde niets, behalve die ene kikker die het rijk alleen had.

Tot we een paar dagen geleden een kopje thee dronken bij de vijver en kringen op het water zagen. Met ingehouden adem slopen we dichterbij. Er zwom iets, een vis, twee vissen, drie, vier, zeven, nee nog veel meer, niet meer te tellen zoveel. In allerlei maten, van piep tot reusachtig. Er had zich een wonder voltrokken, de windes hadden zich in stilte voortgeplant.
Ze krijgen nu weer om de dag voer, niet meer één maar drie handjes, want het is een grote school. Zij blij, wij blij. Alleen de kikker kwaakt verontwaardigt, die is zijn rust kwijt.
