Afgelopen zaterdag was het weer zover, in kleine groepjes liepen kleine mensjes met kleine lampionnetjes langs de huizen. Ik zag ze aan komen lopen en verstopte me snel achter de bank, verbood de hond om te blaffen en hield me stil. Er werd aangebeld, aan de brievenbus gerammeld en op het raam getikt. “Ik ben niet thuis” wou ik heel hard roepen, maar ik hield me nog net op tijd in. Na nog een bonk tegen de deur liepen ze verder, op naar hun volgende slachtoffer.

Ik ben dol op kinderen, behalve op 11 november. Dan vind ik het vraatzuchtige, irritante dwingelandjes, die mijn rust verstoren met meerstemmig valsgezongen onverstaanbare liedjes. Of wat daarvoor door gaat. En omdat ik die kleine mensjes ken, want ze wonen in de buurt, hoor ik ze uit ‘dorpsgezindheid’ met een stralende glimlach te belonen voor hun prachtige gezang en ze een greep te laten doen uit een bak met snoepgoed in giftige kleuren.
Maar ik kan het niet, hoe ik ook mijn best doe, het lukt me zelfs niet om het allerkleinste glimlachje te voorschijn te toveren. En daarom geef ik op 11 november ‘niet thuis’. Op 12 november trouwens ook niet, want je weet maar nooit of er niet een verlaat lampionnetje zijn snoep toch nog op komt eisen.