Tegen koppigheid is niets te beginnen, denk ik als ik bij mijn oude tante op bezoek ben. Ze woont samen met mijn oom nog thuis, omringd door een batterij aan lieve, zorgzame vrouwen van de Buurtzorg. Zij heeft bij alles hulp nodig. Hij eigenlijk ook, maar geeft dat nog niet toe.
Als ik ze bezig zie, zo in hun kleine wereldje waarin elke handeling bergen energie kost, hou ik regelmatig mijn hart vast. Het gaat allemaal net en soms bijna net niet: “Tante kijk uit, je gaat naast je stoel zitten”. ‘Ach kind, stel je niet aan, ik doe het altijd zo en het gaat altijd goed’.
Toch zijn ze de afgelopen jaren allebei al meerdere keren gevallen. De koppies zijn nog goed, maar de lichamen niet meer. Maar eigenwijs als ze zijn willen ze in hun eigen huis blijven wonen, met zoveel mogelijk zorg voor lijf en leden.
Koppig waren ze en blijven ze, tot het einde aan toe. Het is een familietrekje, dus dat belooft nog wat voor mijn oude dag.