Elke ochtend om een uur of negen piept de zon achter de bergen tevoorschijn. Pas ’s avonds laat verdwijnt hij weer. Dat is best veel zon, dag na dag. Maar ik klaag niet, want ik ben hier op vakantie. Wie wel wat te klagen hebben, zijn de mannen die de weidjes aan het maaien zijn.

Balancerend op de steile hellingen, met een bonte zakdoek om hun nek, laten ze de zeis het werk doen. Als het gras gedroogd is, wordt het met de hooivork opgeladen op een kar, waarna de volgende weide aan de beurt is. En dat altijd in de volle zon. Toch hoor ik ze nooit vloeken. Alleen het geluid van de zeis en de geur van versgemaaid gras begeleiden hun arbeid. Zo doen ze het al generaties lang en zo zullen ze het blijven doen. Ik kan uren naar ze kijken.
Deel vijf in de serie Zomer in Zwitserland


Het geklingel van koeienbellen, het ruizen van stromende watervallen en boomzagen die zich een weg vreten door dichte bossen. Dit zijn de geluiden die me, als ik wakker word na een middagdutje, eraan herinneren dat ik in Zwitserland ben. Geluiden die me vertellen dat ik terug ben in de bergen, waar ik ooit aan mijn vader vroeg: ‘hoe kan het dat de koeien niet van de schuine weilanden afvallen’?