Voor het eerst in weken moest ik naar de stad. Ik had een essentiële reden om naar de opticien te gaan en dat mag van Rutte. De stad was in mineur. Leegstaande panden met bordjes Te Huur erop, een uitgestorven Vismarkt, geen student te bekennen. Het voelde als een stad in winterslaap.

Het weer was guur en de behoefte aan iets warms groot. Maar nergens was een koffietentje te bekennen dat zichzelf tot essentieel had verklaard. Mag niet van Rutte.
Op de terugweg naar het station passeerde ik een slijterij en een bonbonwinkel. Allebei open. Drank en chocola om je door de lockdown te slepen. Mag wel van Rutte. Met een tas vol bonbons en vijf flessen Beerenburg ging ik huiswaarts.
Ik hou het wel vol tot 9 februari. Rutte niet.
De eerste weken van de lockdown was ik bang. Die angst voel ik nu weer. Het gaat allemaal veel te snel, het virus is nog onder ons. De eerste hobbel is genomen, de curve afgeplat. Maar er is nog geen vaccin, er zijn nog geen medicijnen. Mijn lieve schoonzus woont in een verpleeghuis waar corona heerst, ik hou mijn hart vast. En dan zou ik nu de teugels al laten vieren, terwijl zij… Nee, nee, nee, ik doe hier niet aan mee.
Oh, wat zijn we toe aan het einde van de lockdown. Gooi het land weer open, laat ons weer voetballen, tennissen en op onze motoren over smalle weggetjes racen. Weg met de persconferenties van Rutte en de cijfers van het RIVM, maak plaats voor terrasjes vol mensen in de lentezon.
De eerste weken van de lockdown zat ik de hele dag aan mijn tablet gekluisterd. Ik las elke snipper nieuws over de coronacrisis en zag elke persconferentie. Alles wou ik weten, in een verwoede poging om mijn angst over wat ons te wachten stond, te sussen. Het werkte averechts. ‘Geef angst geen thee’ schreef columniste Asha ten Broeke op 20 maart in de Volkskrant. Verdomd, dacht ik, dat is precies wat ik wél aan het doen ben.